__
0 „ , 0
jïj Ze kan niet eens nog lezen; 0
jij Toch zal 't wel prachtig wezen, JïJ
jg Al zing je 'thaar niet na! 0
0 . 0
jij Sofietje sp>eelt een liedje. 0
jij En 't mooiste van de grap: 0
jij Je zoudt het niet gelooven, — 0
jïj Het boek staat onderst-boven! 0
jij Wat is dat kind toch knap! 0
0 0
0 0
0 3. De Heidekindertjes. 0
0 0
jij Ze woonden midden op de hei, de groote, groote hei. 0
0 Daar woonden ze al zoo lang, heelemaal alleen met Hei- 0
0 moedertje, in hun huisje van heitakken. 0
0 Dat huisje was héél klein. Maar het behoefde ook niet groot 0
jij te zijn, want de heikindertjes waren zelf zulke hummels. En 0
51 Heimoedertje, och, dat was maar zoo’n klein Moedertje. 0
0 Wie had hun huisje wel gebouwd? 0
0 Heimoedertje? 0
0 Neen, heelemaal niet! 0
0 De kindertjes dan? 0
0 Neen, hoor! 0
0 Wie dan? 0
0 Dat zal ik je vertellen. 0
0 Toen Moedertje met de kindertjes op de groote hei kwam, om 0
0 daar te gaan wonen, zocht ze overal, of er niet een huisje stond. 0
0 Maar er was niets te vinden. 0
0 En toen ze zoo liepen te zoeken, kwamen ze langs een mieren- 0
0 hoop. 0
0 „Beste miertjes,” zei Heimoedertje, „weten jullie misschien 0
0 een huisje voor mij te vinden?” 0
0 Een paar mieren hielden even op met werken en dachten na. 0
0 „Ik weet hier in de buurt wel een leeg vogelnestje, zei er een. 0
0 „Maar dat is zeker te klein, hè?” . 0
0 0
0000000000000000000000000000 9 00