39
Dan moch-ten ze zoo-veel plas-sen in het wa-ter, als ze maar wil-den*
Moe-der ver-wen-de ze ei-gen-lijk een beet-je*
Want ze maak-ten een vree-se-lijk nat-te boeL
En dat vond moe-der toch maar goed* „Mag ik een spons heb-ben?” vroeg Jan* „Ik ook?” vroeg Wout*
Moe-der had nog wel voor ie-der een spons*
„Ik ga mijn voe-ten nog eens was-schen,” zei Jan*
„Want moe-der heeft ze niet goed genoeg ge-was-schen*”
Dat was hee-le-maal niet waar*
Want moe-der had ze wat goed ge-boend* Hij zei het ook maar voor een pret-je* Jan stak zijn éé-ne voet bo-ven het wa-ter uit en be-gon te was-schen*