„Wat een boel staat er in die krant!” zegt va-der*
„Komt er nog meer?”
„O ja,” zegt Lien-tje*
„Ik weet het aL
Ik heb van-daag een hoo-gen to-ren gebouwd*
En toen die heel hoog was is hij om-ge-val-len*
En poes wou mee hel-pen bou-wen*
En ik heb mijn melk flink op-ge-dron-ken* Maar nou is de krant uit-ge-le-zen*”
Ze vouwt de krant weer dicht en zet de bril af*
„Nu ga ik le-zen,” zegt va-der*
„Geef de bril maar hier*
En luis-ter maar*”
Va-der zet de bril op*
Wat staat dat grap-pig*
En dan leest va-der: