en Rinus en het zusje achter zich lachen en praten en pret maken, dan kreeg hij wel eens even een vervelend gevoel, dat hij maar alleen was en zij hadden pret onderweg. Maar naar hen toe gaan? Hoe kom je er bij! En toch was Dirk op school zijn buurman!
Op een zonnigen, warmen dag liep Gerard weer zoo’n eindje voor de anderen uit op weg naar huis.
Hij hoorde de jongens en het zusje achter zich praten en
plezier maken van belang. Nogal wat aan, pret maken met een
kind, dat nog haast niet lezen kon.
En toch hinderde het hem een beetje, dat hij niet even, even maar mee kon doen.
Opeens een hard gehuil. Zonder het te willen keek hij toch even om. Hij zag het zusje op den grond liggen.
Natuurlijk, dat had je altijd met meisjes. Als ze zich even
bezeerden, dan gilden ze huizenhoog.
Hij draaide zich weer om en liep door. Maar toen hij een paar stappen verder was, hoorde hij Rinus en Dirk door elkaar roepen: „Gerard, Gerard!”
Hij riep onwillig terug: „Wat is er?”
„Kom hier en help een handje,” riep Dirk. „Mijn zusje is
gevallen en kan niet goed opstaan.”
Onwillig en langzaam liep Gerard terug.
„Wat wou je?” vroeg hij weer.
„Wil jij haar even met Rinus vasthouden en probeeren te
dragen? Ik geloof, dat ze haar voetje verstuikt heeft.”
„Kun jij het dan niet met Rinus doen?” vroeg Gerard.
„Ik wou even hulp halen,” zei Dirk. Want zoo was Dirk altijd: direct weten wat hij doen moest, wat er ook gebeurde.
„Draag haar dan naar je huis. Dat is toch niet meer dan een kwartier loopen.”
„Als we haar dragen, is het langer,” zei Dirk uit de hoogte. „En met haar verstuikte voet is een kwartier gesjouwd te worden veel te lang. Maar als je geen zin hebt, loop dan maar weer door.”
„Dag dan,” zei Gerard, toch een beetje met zijn figuur verlegen. En hij liep door.