Annie begreep niet hoe het kwam.
Het was niet eens bij het borstelen gebeurd. Zoo maar midden onder school had ze gevoeld, dat het los zat.
Ze had niets tegen de juffrouw durven zeggen, maar telkens onder de les moest ze met een puntje van haar tong tegen het losse tandje duwen.
O wee, toen zat het tandje nog losser.
Die stouterd! Wat wou hij eigenlijk? Wegloopen?
Vond hij het zoo akelig in haar mond? Was hij bang voor het poetsen ’s morgens? Maar daar kon ze toch niets aan doen. Moeder had het haar zelf geleerd, dat je stevig met je borstel tegen alle tandjes moest komen.
Toen de school uitging, dacht Annie eerst, dat ze het maar aan haar vriendinnetje zou vertellen, van dat griezelige losse tandje, maar toen bedacht ze, dat vriendinnetjes lang niet zoo veel raad op iets weten als moeders en dat het maar beter was om moeder te vragen.
Dichter bij huis zei ze weer tegen zich zelf:
„Nee, ook maar niet aan moeder zeggen. Misschien gaat het vanzelf wel weer vastzitten.” Ze zou morgen maar een beetje zachter poetsen, dan werd dat ééne tandje niet zoo bang en vond hij het misschien weer prettig in haar mond.
Maar den volgenden morgen... O wee, toen zat het tandje nog losser.
Ze duwde er tegen met haar tong en drukte het weer terug met haar vingertje.