'ik heb mijn hart
BLOEDEND UITGERUKT'
Literaire vrienden
Het thema van de psychologische roman De biecht uit 1930 is niet alledaags: een zustermoord. 'En toen heb ik haar doodgeslagen. Doodgewoon. Doodgeslagen. Ik heb het gedaan, ik weet hoe ik het deed, ik heb die zwiepende slag nog in mijn arm. Ik wist precies wat ik deed, al was ik ook ijskoud van woede. Ik wilde dat hoofd op de trui stukslaan. Ik heb het heel onsmakelijk gevonden dat ik de knop moest losmaken uit al die haren en schedelsplinters, mijn vingers werden zo akelig kleverig.'
De moordscène vormt het slot, de roman vertelt het schrijnende verhaal van de weg die ertoe leidde. Heleen, een vrouw van bijna veertig, is ter observatie opgenomen in een psychiatrische kliniek. Na maanden zwijgen begint ze op een avond te praten tegen de nachtzuster. Ze vertelt over haar trieste, liefdeloze jeugd en als vanzelf komt in een onstuitbare stroom de geschiedenis van haar leven eruit. Kleine terzijdes in het chronologisch vertelde verhaal maken duidelijk dat er iets vreselijks is gebeurd. 'Als er maar een paar grijze haren tussen die blonde waren geweest dan had ik het niet gedaan.'
Als kind moet Heleen - 'weet je, ik ben geboren onder een toren' - steeds maar nieuwe broertjes en zusjes in de kinderwagen rondrijden en op ze passen. Zij is de oudste. Ze zijn arm. Haar vader, een nare, egoïstische man, is invalide. 'Toen hij al vijf jaar plat had gelegen moest moeder toch nog bevallen. Van het tiende kind. Dat was Lientje.' Nooit heeft ze tijd voor zichzelf, zelfs 's nachts niet, want de wieg met Lientje, een ziekelijke baby, werd naast haar bed gezet. Als ze dertien is gaat ze werken op een naaiatelier. Vijf jaar later ontmoet ze een jonge handelsreiziger. Hij weet een baantje voor
48