niersburgwal, waar de kapitale huizen stonden, was zo ongeveer de grens van de jodenbuurt, daar woonden de gezeten joodse burgerfamilies. Aan de westzij van de gracht, vooral naar de Nieuwmarkt toe, stonden kleine winkelhuizen met apart verhuurde verdiepingen. Daar hingen iedere dag waslijnen met hemden en rooie broeken en blauwe onderrokken. Langs die zij ging het verkeer naar de Zeedijk met z'n matrozenkroegen en daarop hadden ook allerlei kleine sloppen en stegen hun uitmonding. Het grachtwater van de Kloveniersburgwal scheidde jood van niet-jood en bezitter van niet-bezitter.'
Lang duurde de voorspoed van het gezin Philips niet. Marianne was anderhalf toen in oktober 1887 haar vader stierf. Hij was een vriendelijke, sympathieke man geweest, die goed met zijn vrouw en kinderen kon opschieten. Moeder Esther, volgens de archieven 'koopvrouw en winkelierster', zette de zaak een tijd alleen voort, maar haar broers Rozelaar drongen erop aan dat zij zou hertrouwen. Dat was beter voor de handel, waar zij aandelen in hadden. En voor het bezit: de panden waren voor de helft eigendom van Hartog Rozelaar, de broers Zadok en Abraham Philips bezaten ieder een kwart. Esther zwichtte en trouwde met Simon Kan, een handelsreiziger. Zij zetten de zaak voort onder de naam Kan S.I., Grossier in Garen, Band en Manufacturen. In de herfst van T890 werd er een halfzusje van de vier kinderen Philips geboren, Henriëtte Kan - Jetje.
De positie van Simon Kan was niet te benijden. Zijn stiefkinderen Sara, Greta en Bram moesten niets van hem hebben. Ook Marianne heeft hem nooit echt aanvaard, al vond zij hem niet zo vreselijk als de oudere kinderen. Zij idealiseerde haar echte vader. De familie Rozelaar, aangevoerd door de familieoudste oom Levi uit de Sarphatistraat, stelde hoge eisen aan Kans zakelijk inzicht en volgde zijn doen en laten hinderlijk. Nooit was het goed, hoe hij ook zijn best deed.
Toen Marianne zes was ging ze naar de Tesselschade-
13