28 STILLE UREN.
heid van haar bewegen, een helder schijnsel kleurend boven het donker neerliggen van de zwarte perken.
Nooit had hij haar meer zóó gezien. De latere jaren van hun getrouwd zijn was ze te moeilijk geworden om zelf alles te doen. Dan vond hij haar staan naast de tuinlui, die voor haar werkten en ’t was hem altijd geweest of hij een zachtsmar-tende trek zag verdrieten om haar mond, omdat ze te machteloos was weer te zijn als het eerste jaar van hun huwelijk, toen hij haar zoo mooi had gezien, met de roze-koel gewerkte kleur op haar wangen en den frisschen geur die wolkte om haar blonde hoofd. En daarna had hij haar gevonden zittend in haar stoel, te moe om al den tijd te blijven staan, en ze vroeg hem of hij de tuinlui wilde vragen alles te doen zooals zij ’t hem zeide omdat ze te ziek was om luid op te praten uit de doffe matheid, die ze voelde drukken op haar borst.
’t Was hem of hij weêr haar helder-vroolij-kend praten hoorde, of hij haar zag staan, dóar midden op het hoogende perk met haar roze kleed, kleurend in het licht. Maar opkijkend uit zijn staren zag hij den tuin leeg klankloos in de droo-