10 STILLE UREN.
onder het dun-luchtend dek. Zij zat rechtop in de kussens, haar handen los-rechtend langs haar lichaam, onbewegelijk-angstend de benauwde aanvallen wanneer ze zich bewoog, geduldig wachtend het heennevelen der uren tot hij t’huiskwam en naast haar bed kwam zitten waar hij den heelen avond bleef, zacht-drukkend haar klamme handen.
Nu, in het week-schemerend licht van de kamer, zag hij die avonden weer opstaan voor zijn oogen, een huilende-rijing van visioen waarin het korte ademen van de stervende duidelijkte de herinnering van gebeurd zijn. Avonden van diep innige triestheid waarin zij zwegen, alleen voelend de aanraking van hun handen, uren van smartende stilte onder het langzaam duisterend licht van den zomernacht, een teer-fijn zwijgen van hun stemmen in den luwen schemer die luidloos in de kamer dichtte, ongemerkt hen scheidend uit het leven om hen heen.
Hoog over de tuinen stond de nacht, de zomernacht, blauw-geurend een zoele kalmte over de aarde, een toover-vredend maanlicht waarin verre geruchten dun-suisden, weemoedig en zacht.