En zachtjes, onhoorbaar, leefde zij heen, kleiner en kleiner zwakkend iederen dag, onmerkbaar zuchtend de dunne hijging van haar ademen.
Op een avond, kort na de visite van den doctor, stierf zij. Zij had den heelen dag beweegloos gelegen met haar oogen dicht. Telkens wanneer de zuster even bij haar was komen kijken, lag zij nog in dezelfde houding met haar gezicht op haar saam-gevouwen handen gedrukt, zachtjes hijgend de op-en-neer-ademing van haar moeilijk-kreunende borst.
Buiten over de velden welfde het neerbuigend zonlicht een vvijd-gouden gloeiing, diep-rood vlammend de grijsdrijvende wolkjes aan den horizont, den helder-blauwenden hemel tintend in vaag-rozenden schijn. Langzaam warmde het rosse licht omhoog door het venster, een week-vloeiend schijnsel kleurend over haar neerliggen.
Toen, duister-aanbrommend van ver, hoorde zij de D-trein trillen, de zwakke beving voelend die in de vensters dreunde.
Helderend uit de verre onbewustheid waarin zij lag, lichtte zij even haar oogen open, waak-droomend naar de avond-kleuring van de zon. En moeilijk optillend haar hoofd van haar handen, zag zij de trein voorbij schuiven met de korte vierkanting der wagens achter de pluim-wolkende spreiding van de rook.
Toen terugsteunend in haar kussens, sliep zij 65 5