84
liefde haar doen, medelijden voelend met zijn niet-weten dat zij hem stil verraadde wanneer zij uitgriefde wat zij hem zelf nooit had gezegd. Dan dwong zij voor zich op dat hij meer was dan zij zelf, nêerduwend haar eigen denken tegen de waarheid van zijn zeggen, luisterend de duister-twijfelende overtuiging dat hij beter was dan zij. En zij zocht hem weer zooals zij hem had gezien in het grage mooi van haar illusies, probeerend zijn beeld vast te zetten voor haar oogen, maar telkens werkelijkte zijn gewoon zijn terug, telkens nieuw nuchterend haar mooie willen.
Ongemerkt was een zware verveling gegrauwd over haar dagen, lusteloos drijvend een loome zwakte over haar willen. In de eerste tijden na de geboorte van haar kind had ze bezigheid gevonden in de voortdurende zorg voor ’t kleine leven dat haar gewoonten plotseling nieuw-brok-kelde tot anders doen, maar langzamerhand bij ’t grooter worden was het altijd bezig zijn ingekleind tot een werktuigelijk terugkeerend, dagelijksch ’t zelfde doen, lêeglatend haar drang-voelen om jachtend weg te denken uit de kleurloose sleur van den stillen huishoudgang naar een telkens wisselende emotie. ’T mêezijn met ’t kind was niet genoeg om haar op te houden uit de geleidelijke nêerzakking waarin ze zachtjes wegdoofde, heftiger verlangend de schokkende opwaking van