77
delijken drang van het leven, ’t Was een ontnuchtering geweest, groot-brekend in het onwaar-zien van haar droomen, een desillusie die ongemerkt somberde over alles in haar leven, nieuw-donkerend in haar herinnering ’t leugenlicht waarin zij haar dagen had verwacht.
Zoo was ’t altijd geweest, haar heele leven door, een wijde desillusie van alles wat ze anders had gewild. Zoo was haar jeugd geweest, zoo was ’t geweest met haar trouwen; ’t was een desillusie geweest haar zwangerschap waarin ze gezocht had wat ze altijd had hooren liegen om haar heen van hooggevoeld zenuwen den langen tijd dat zij haar kind zou dragen, haar bevalling,, alles wat gesproken was om haar jeugd, ’t waren even zoovele ontnuchteringen geweest in de verwerkelijking van haar droomen.
Al den tijd dien ze getrouwd was leek ’t haar of ze voortdurend wachtte op iets dat nog zou moeten komen, iets moois, dat ’t eind zou zijn van haar onvoldaanheid, afsluitend een leegte die ze was blijven voelen week na week, maand na maand. Zij had gewacht op het gewoon-worden van haar nieuwe leven, dat vreemd nog in den beginne afsneed tegen den langgeduurden sleurgang van haar leven t’huis; daarna had ze verlangend gezien naar de belofte dat ze een kind zou krijgen, tellend de dagen die haar weghielden