Rechtop voor het tuinhek stond Martha te wachten tot de begrafenis voorbij kwam. Plotseling in de egale vreemdheid waarin zij van elkaar leefden, had zij gehoord dat haar man ernstig ziek was, een paar dagen geleden en als een vreemde had zij het bericht van zijn dood gekregen.
Van den avond dat zij het huis was uitgeloopen had zij hem niet meer gezien. In de lange jaren die waren heengesneld over haar alleen-zijn had zij langsamerhand voelen wisschen uit haar herinnering dat zij getrouwd was, alleen nu en dan haar ander leven ziende wanneer haar dochtertje bij haar kwam, een ongekend kind, meer en meer groeiend in de vèrheid van haar meeleven. Maar ook dat was opgehouden, het kind was naar kostschool gegaan, even nog kwam het bij haar in een vacantie, toen bleef zij een langen zomer zonder het te zien, en eindelijk was haar kind voor haar geworden een vaag-schemerende herinnering, figurend haar lichaam zooals zij ’t had