193
Daarna volgden de dagen gelijk achtereen onder de grijs-waaiende melancholie der late lente, eentonig heen-sleepend naar avonden smart-peinzend als de eerste. En ’t was als of ’t weglevend licht van den door-getreurden dag haar wêerdwong naar haar oude plaats voor het raam waar altijd dezelfde grauwheid dreef over den stof-liggenden weg, eiken avond op nieuw deinend haar denken naar alles wat gebeurd was in de verre neveling van voorbij-zijn.
Langsaam begon de zomer op te warmen uit de woelige wisseling der lente, zonnige dagen lichtend over de Groest waar de schaduw der hooge boomen koele plekken donkerde op het helle grijs der voetpaden. Wanneer zij s’morgens haar huishoudwerk had gedaan, ging zij op de bank voor de deur zitten lezen, frisch-ademend de zuiverwarme lucht die over haar heen dreef, telkens starend naar boven waar de hemel egaal, dun-blauw strakte tusschen de uitlijnende takjes dep boomtoppen. Dan steunde zij haar boek op haar schoot en zij soesde weg in de kleine ge-luiding van het dorpsleven om haar heen: een paar menschen die klap-stemmend in de ochtend-stilte langs het huis liepen, de verwegge zang-roep van een koopman die smal-helder door de rustige lucht opdwaalde, verder en verder zachtend tot een nauw galmend luiden, het doffe rammelen
MARTHA.
«3