i78
zoeken naar een kort-trillende slaap in het hooren der regelmatige schokken, telkens wakker schrikkend door het klagend fluiten van den trein, koelend haar zwaarspillend hoofd in den stillen nacht, wanneer zij stilstond in het donker van een station, haar nieuwsgierig soezen naar de slaperige menschen die even liepen langs den trein, hel-sprekend in de duisternis waarin ’t zuchten van de locomotief breed blies, schoksteunend een korte poos moê, onwillig voort te rukken in den wijden nacht, die angstig drukte over de slapende aarde. En eindelijk een vaag lichten ver aan den horizont, een even zichtbaar helderen van den vast spannenden hemel, langsaam wijder en wijder lossend een weeken schijn door de lucht, langsaam optrekkend in dun-vloeiend schemeren den vast-liggenden grond, duidelijk scherpend de huizen langs den spoorbaan, die bleven slapen in een doode rust, een sneller denderen van den trein in het bleek-zuiverend landschap. En de zon roosde in de dampige misting van den dag, ernstig goudend een breed licht tegen den heenstillenden nacht, glim-veegend helder-glanzende lichten over de groene velden, schitterend korte tikken licht op de diep-klompende dorps-huizen, een ruime spreiding van kalmte, waarin het rusteloos jachten van den trein eindeloos moeide, altijd door, verder en verder.