T39
woord sprekend tegen zijn kalm doorpraten, lang-saam gemakkelijk voelend de geleidelijke weg-wijking van ’t vreemde naast hem te gaan.
’T was een late zomeravond, een langsaam-over-rustende loode warmte naar de herfst, een dof-stil-doomende kalmte van afgemoeide loomheid onder een onbewegelijk blauwe lucht, een roerlooze avond van zacht weekende herinnering uit den voorbijgeleefden dag, klagend een fijn-wevende lijning van têere melancholie, dunwebbend met onzichtbare drijving.
Breed donker deinde de Amstel in een loggen stilstand, telkens week heenwijkend het water met wijdhoekende golving naar de oevers, wanneer een onbewegelijk voortglijdende stoomboot recht sneed over de donkerende vlakte, uitverschend een holle geur van koele vochtigheid over den matwarmen weg. Aan de overzij stonden de huizen in een dun-roode helderheid met hier en daar aan enkele korte, gouden scherp-schittering van een venster, een onregelmatig brokkende rij van warm-moewe klomping met de leeg-vier-kantende snijding der straten, die donker rechtten, grijs tusschen den lichten opstand der naast-plattende gevels. Heel ver naar den horizont waasde een onduidelijke mengeling van groen tegen het hard-roode huizendak van een paar woningen boven het water, een kortstaande inkleining achter