122
soesen tot de werkelijkheid die zij voor zich zag.
Hij kwam naast haar, even in ’t langsgaan streelend met zijn hand langs haar wang en vroeg zacht-leunend tegen haar recht-op zitten hoe zij zich voelde en waarom zij zoo stil was geweest den heelen middag.
Zij antwoordde niet. ’T was of plotseling door zijn dicht-bij-komen de oud-gekende duidelijkheid veegde door haar gedachten-zien die haar pas-gesoesde illusies weg-ruwde tot een pijnlijk onwaar zijn. Dat was hij niet dien ze zoo even gedacht had, hij was een andere geworden in ’t volle licht van de omgeving, een altijd, oud-gekenden met zijn zelfde handgebaar, de nooit-veranderde beweging van zijn lichaam. En terwijl hij naast haar zat en wachtte op haar zwijgen keek zij strak naar zijn gezicht, verwonderd dat ze hem zoo anders had gezien en dat hij in den langen tijd die zij had door gepeinsd dezelfde was gebleven zooals zij hem vroeger had gekend.
Nog eens vroeg hij zijn belangstelling naar haar heen. Kort antwoordde zij dat ze heel goed was en zij wenkte hem stil te zijn want de menschen vóór hen schoven in een wijden kring uiteen, een lêege ruimte latend voor de piano waar een dame zat, week bewegend haar handen boven ’t los-glazend geluid der even-opklankende toonen. In de matte stilte die plotseling gelijk stond in de