Zij grijpen uw slippen en spannen zich in
Om te klimmen, te omvatten uw dadelpalmstwijgen!
Sinear en Pathros, wat is al hun grootheid?
Hun leegheid.... lijkt die op uw Oerim en Thoemim?
Wie waagt vergelijking met uwe gezalfden?
Wie met uw profeten? Wie met uw Levieten en zangers?
Vervangen, geheel voorbij, gaat alle heidensche heer»
schappij, —
Uw macht is voor eeuwig, uw kroon voor alle geslachten!
Uw God kiest u uit tot Zijn woning, en heil zij den mensch
Dien Hij roept om, nabij, in uw straten te wonen!
Heil hem, die wachtend bereikt, aanschouwend den opgang
Van uw licht, hoe het zwarte uiteenscheurt omhoog,
Die ziet der verkorenen blijdschap en meejuicht
In vreugd, als gij keert naar uw jonkheid van vroeger!
Tsionsverlangen. No. 2.
41