Maar hoe wordt de vlek weer blank, het purper wit als wol,
Als G ij niet het steenen hart door een hart van vleesch wilt
vervangen
En doorgaat, van vader op zoon, de zonden op te zoeken?
Wat moet denken, wat moet begrijpen wie in Uw hand maar
als leem is?
Gij.... haalt omver, bouwt weer op! Wie heeft ook maar
iets te zeggen?!
Hoe kan dan ook kaf en stroo gered blijven uit de vlam?
Maar waarom, kinderen Gods, laat ge u begraven in 't
graf der begeerten?
Kan u niet laven der machtigen brood, het water der eeuwige
rotsen?
Ziehier de verzoening dan, die uw zieke ziel kan genezen:
De rechte wetten Gods, de Leer en het Gebod!
Trekt weg, de gevangenis uit naar een huis van toekomst en
hoop,
Uw lendenen gegord, uw voeten vast geschoeid!
Ja, Uw weten en kunnen is de top van weten en kunnen.
Over alles gaat Uw gezag, buiten U is geen regeeren,
En in Uw weegschaal wordt een ieders werk gewogen.
Wie is er, buiten U, die hoop en vertrouwen belïeerscht!
O, als Gij sluit Uw deur, is elke deur gesloten!
Enzoonietnaar U w erbarmen, waarheenmoet ik gaan!?
Roept den zielen hun vrijheid toe uit lijkendienst,
Verwerft u vast bezit inplaats van vreemdlingschap!
Want als Ik het nieuwe ga maken, wanneer Ik de graven open
En droge beendren scheid van geest en vleesch, —
Dan siert u de heiligheid, mee te steunen de hoogste Kroon
Omdat gij gereinigd zult zijn van al wat gij gruwelijks hadt!
3* 33