TERUGKEER
rechterhand, die mijn zonden vergeeft,
Strekt zich nit, om mijn ommekeer aan te nemen.
iyS)/Mon! Maar in Uw linker, daar ligt mijn bedoelen
rPL3Ï|jr?En de waarde, aan mijn inzicht gegeven.
Daarom: Zend Uw licht naar mijn oogen,
Genees het hart van verwildering!
Voer ons terug, Heer, tot U, wij willen terug!
Uw ziel is Mij lief!
Mijn innerlijk wordt om n allen bewogen
En vóór Mijn vergeldingsdag
Heb ik uw ballingen wel gewaarschuwd.
Nu vaart er een stem door Mijn hallen
Om uw daden als goed te aanvaarden, —
Doch keert weder tot Mij, dan keer Ik tot u!
Gij leerdet ons Uw wet,
Die wij wijzigden noch ruilden,
Verheugd als wij zijn, U te dienen,
Ons louter Uw naam te wijden.
Maar waarom zijn de mannen van Uw genade
Als snelgeplukte druiven aan de uiterste tros?
Giet uit over vréémden Uw siddering,
Dorsch hén, zooals graan wordt gedorscht....
Doch nü is 't ontzag voor U niet over hen,
Want mij alleen maakt Ge 't zwaar
En laat met diamanten hardheid Juda's zonde ingegrift!
Reinigt u, heiligt u, uit de afschuw van 't lijf,
Nadert, sluit u aan bij de levende zielen!
Want lichamen vergaan en worden diep begraven,
Als aardewerk weggestooten, vergeten in vergetelb eidsland
Maardezielen, zich vernieuwend, stijgen in h et allerhoogste!
Haast u dus, stijgt op! Uw oog zie niet spijtig naar uw goed!
52