WAAR?
waar «al ik U vinden?
Uw plaats is zoo hoog en verborgen!
' ^^Sff" En waar zal ik U niet vinden?
Uw glorie vervult de wereld!
Gij, vlakbij aanwezig,
Die gevest hebt de einden der aarde.
Verheven voor wie nabij zijn
En toevlucht voor allen veraf!
Gij, Die op Cherubijnen zetelt,
Gij, Die in den hemel troont,
Neemt den lof aan van Uw scharen
Doch zijt hoog daar bovenuit.
En daar een sfeer U niet kan heffen,
Hoe dan de wanden van een zaal?
Terwijl Gij verrijst boven allen,
•Op hoogen, verheven troon,
Zijt G ij hun toch nader dan de eigen
Geest, en 't eigene vleesch!
Hun mond in hen moet getuigen:
Geen andere schiep hen, dan Gij!
Wie zegt er, dat hij U niet heeft aanschouwd?
En zie, der hemelen sterrenslegioenen
Verhalen, ook zonder hoorbaar geluid,
Uw vreesbaarheid.