Ik zocht Uw nabijheid
En riep U met gansch mijn hart.
En — uitgaande, II tegemoet,
Vond ik U, mij tegemoet.
In Uw wonderbaar groot verrichten
Zag ik Uw gang in heiligheid.
Wie zou U niet vreezen?
Ieders juk is het juk van Uw koningschap!
En wie roept U niet aan?
Gij geeft hun aller spijs!
Troont dan in waarheid
God bij den mensch?
Wat heeft de denker te denken,
Wiens grondslag is: stof?
En Gij zijt heilig! Gij zetelt
Boven hun eerbied en hulde!
Chajoth erkennen dankend Uw wonder»
Zij, die aan 's werelds toppunt staan!
Doch Uw troon begint bóven hun hoofden,
En Gij draagt allen!
Heilige Liederen. No. 82,