EENZAAM
(Fragment van een brief)
IJN eigen geest ben ik tot last,
Hoekunnen vreemden danmijn mo eiten dragen?
Wèg trok mijn heerlijkheid: Zij zag
Hoe dof mijn oog was, dor mijn lijf.
Mijn vrienden vluchtten voor mijn duister
Nèdat zich volkren richtten naar mijn licht!
Dit heb ik van mijn liefde voor mijn vrienden.
Wie heeft bij hen mijn geur in stank veranderd?
Mijn naasten, ja mijn broeders zijn me ontrouw
En lieten óndergaan mijn roem in ballingschap.
Als ik, na hun vertrek, nog leef, is 't niet
Omdat ik 't wensch: Het is ondanks mijzelve.
Nu woon ik eenzaam tusschen jonge vlegels,
Die lachen om mijn bitterheid in 't spreken!
Liederen van Vriendschap en Vereering. No, 19.