GESLAGENHEID
E vroegen mij: Vreest ge de boosheid der tijden?
Ili antwoordde: Neen, noch verblijdt mi} haar gunst.
Al hare verschrikkingen bracht zij in éénen
Toen 't ontrouwe lichaam mijn vriend begaf.
Mijn vreugde werd mèt hem begraven, alsof zij
In aarde veranderd rondom hem wou zijn.
Zeg maar tot den tijd: Hij mag doen, naar hij zin heeft,
Doen gloeien, of dooven, zijn schroeienden straal.
Ik kan niet meer vreezen na dit, en hij zal mij,
Vertroetelend, toch niet meer blij kunnen zien!
Stem van Geween. No, 18.
ai