woordige". Hij had een wel verfijnd, maar bewegelijk
en innerlijk gloeiend taaiseigen.
Hij zelf was er niet zeer tevreden mee. In zijn boek
„Coezari" klaagt hij ergens dat het Hebreeuwsch, door
den ondergang van de Joodsche samenleving, den eigen
natuurlijken bouw en groei heeft verloren, en dat wie thans
die taal gebruikt, haar geweld aandoet, door er de wetten
van andere talen op toe te passen.
Natuurlijk ligt hier wel waarheid in. Jehoeda Halevi
laat zijn gedichten rijmen en aan een min of meer vast
rhythme gehoorzamen. Iets, wat aan den Bijbel, ook in
de dichterlijke gedeelten, geheel vreemd is: Daar is hoog»
stens een sterk aansprekend en snel wisselend plastisch
rhythme te vinden, dat mèt de emotie verschijnt en ver«
dwijnt.
Niet overal gebruikt ]ehoeda Halevi die vaste rhythmiek
die ons begrijpelijk is. Vaak past hij Arabische versswetten
toe, waarvan de rhythmiek waarschijnlijk beter tot haar
recht komt in het Arabisch. Doch dan lijkt het wel eens
of hij die wetten alleen bij wijze van tucht voor zichzelf
heeft gebruikt, en er desondanks een onafhankelijke, eigen
stemming uitende cadans te hooren is.
Als bron voor mijn vertaling uit het Hebreeuwsch
heb ik gebruikt de uitgave „Diwan des Jehuda
H a I e v i", verzameld uit de handschriften en toegelicht
door Dr. H. Brody, uitgegeven vanwege het genootschap
Mekitse Nirdamim te Berlijn. Bij elk gedicht heb ik de
plaats aangegeven, waar het in die uitgave te vinden is.
Waardoor heb ik mij den weg laten wijzen bij het vers
talen?
In de eerste plaats door de overweging, dat ook in het
oorspronkelijke, de dichter ons meer schoonheid van uite
beelding, stemming en idee geeft, dan taalschoonheid in
engeren zin, hoe groot die laatste op zichzelf ook moge
zijn. Ik wist dus, dat de schoonheid van den inhoud
3 »f