in de Awoda ( godsdienst) aan. Daar wijst ook de naam zelf op. Hij stamt af van Chanoch, wat „zich wennen” „opvoeden” beteckent.
Het Chanoekafeest wil verder zeggen, dat men met de Awoda voor God niet beginnen kan, voordat men den strijd gevoerd heeft om de kracht van het lage te breken. En dat is de zin van den strijd tegen de afgoderij, die tot de instelling van het Chanoekafeest * leidde.
Het boosaardige rijk der afgodendienaren wilde Jisraeel van zijn Thora afvallig maken en het afhouden van de opvolging der geboden. Dat is de kracht der aarde, de dierlijke kracht in den mensch, die tracht hem van Gods Thora af te brengen, hetgeen God moge verhoeden.
Later, wanneer men het geluk heeft, de overwinning op dit „boosaardige rijk”, over deze dierlijke kracht te behalen, dan steekt men het Chanoekalicht aan. Brandende lichten symboliseeren de innerlijke vervolmaking. Men mag echter op de bereikte trede der ontwikkeling niet blijven staan. lederen dag moet de menschelijke ziel aan heiligheid toenemen. Dat is uitgedrukt in het met iederen dag stijgende aantal lichten”.
Zoo is bij deze verklaring alles symboliek en niets meer historie. Geen woord over Juda Maccabi of Jonathan of Antiochus Epiphanes. Hier zijn alleen maar „dierlijke krachten”, „hoogere ontwikkeling in de heiligheid”, „innerlijke volmaaktheid”. Hier is slechts sprake van den strijd om bevrijding van eigen begeerte, den strijd tegen het „boosaardige regiem” in ons zelf.
De tijd der Haskala brak aan. De romantische,
79