hoorzamen heeft, en stelden vast, dat Juda Maccabi heelemaal niet te gehoorzamen had aan koning Antiochus, omdat Antiochus in het geheel geen „natuurlijke en wettige koning der Joodsche natie geweest is” — wat overigens juist is...
In de achttiende eeuw daarentegen gaf de toenmaals heerschende staatsgedachte (naast ideeën van geheel anderen aard) voor Voltaire de doorslag. En zoo dus stelde hij de geschiedenis kort en krachtig als volgt vast:
Antiochus was een groot en ontwikkeld monarch, bovendien was hij de rechtmatige koning van Jeruzalem, de Joden waren echter rebellen. En daar het geloof het eeuwige voorwendsel voor alle opstanden en gruwelen van dit volk was, schafte hij het af.
Men ziet dus, volgens Voltaire zijn de Maccabeeërs gewone, gemeene rebellen, die den armen Antiochus niet eens het eenvoudige genoegen gunden om in den tempel te Jeruzalem een paar varkens te offeren. Het ergste van de zaak is echter, dat deze rebellen nog bovendien Antiochus overwonnen hebben. Sedert dezen tijd is Voltaire namelijk een beetje in strijd met onzen Lieven Heer...
Maar Voltaire staat met zijn meening niet alleen. Een modern historicus (U. von Wilamowitz) schrijft in vollen ernst:
„Wie is met de onverdraagzaamheid begonnen, Antiochus of de Joden?”...
2. En welken zin geven wij Joden aan het Macca-beeënfcest?
Resumeerend kunnen wij van Chanoeka zeggen, dat dit feest vastgesteld werd ter herdenking van de
76