Vrouw Komeyn is de waschvrouw, ze komt elke week één dag; als ze er is, vinden ze koek om vier uur uit school —, als ze haar zien, denken ze dus aan koek!
Thuis moeten ze dat allemaal gauw vertellen, hoe het kwam dat ze eerst de koek allebei vergaten en er toen allebei tegelijk aan dachten. De mooie kopjes staan op de tafel —, de heele kamer ruikt naar koffie met kaneel. Waar is vader? Vijf bakjes boordevol olie wachten op vader! Laat vader nu toch komen, dan is iedereen thuis, buiten loopen dan nog enkel menschen die niet weten wat Chanoeka is..
Nu staan ze bij vader vóór het Chanoeka-ijzer.. zeggen zij tweeën, maar groote broer neemt ze allebei aan een oor en ze moeten hem nazeggen: „Vader staat bij den Chanoeka-wijzer”...; moeder wenkt, dal er nu niet meer gestoeid mag worden.
Ja... moeder heeft gelijk, ze moeten kijken! Het mooie wonder is er al bijna weer. Vader heeft het losse bakje, dat eenzaam boven de anderen in zijn sleufje hangt, in de hand genomen en aangestoken —, die eene steekt nu al de anderen aan, hij bedient ze. en daarom heet hij dan ook de Sjammos of bedienaar, juist zooals Zadoks, die in sjoel den Couheiniem het water over de handen giet, vóór ze de gemeente zegenen gaan!
Langzaam gaat vaders hand met den brandenden Sjammos de vijf bakjes langs —, ademloos kijken ze toe —, nu is het klaar, nu branden de witte draden, nu flonker-vlammen de bobbels weer, kralen de pareltjes gouden straaltjes uit, en de goudgloed is zoo hel, dat de donkere hoek, boven de drie laatste bakjes, niet eens zoo héél veel flauwer gloort. Even nog stil —. en vader heeft het Mongousoer al ingezet, nu
55