den —, maar nu is tegelijk ook al meer dan de helft voorbij. Of precies de helft? Want de dag telt niet mee. Daar gingen ze bijna weer over twisten!
Het heeft vandaag al gesneeuwd en weer geregend, eerst gevroren en toen gedooid, nu doet het alles tegelijk en alles door elkaar. Op de jas van Levie Kaas, vlak bij den schouder, versprong een smeltende sneeuwvlok tot prachtige, harige sterretjes en pluizige pijltjes, zoo vlug als een vuurwerk en daardoor heeft het kleine meisje haast niet gehoord, wat Levie Kaas allemaal zei —, want die sneeuwvlok wist natuurlijk niet dat zij naar het getoover keek... en ineens moet ze het overdenken, hoeveel duizenden, ja misschien wel millioenen, wondermooie tooverdingen altijd door en overal gebeuren zonder dat iemand er naar kijkt. Het is om duizelig te worden, ze voelt een heete prikkeling over haar voorhoofd en ze kan even niets zeggen.
Het is al donker geworden... vlak langs ze smakken zware klompen door het sneeuwsop heen, dat ze sliffend opdrijven voor zich uit als schepen de kruiende schotsen —, een groet komt uit de schemering en ze groeten weerom. — „Dag, vrouw Komeyn — maar nauwelijks zijn hun de woorden van de lippen of ze blijven allebei tegelijk stofstijf staan. „De koek! Vergeten...”
Ze hebben precies gelijk hetzelfde gezegd en moeten nu allebei lachen.
„Hoe kwam het dat jij er ineens aan dacht?”
„Omdat vrouw Komeyn daar ging. En jij?”
„Ik ook”.
Ze rennen lachend terug. De koek voor vanavond vergeten —, zeker door het praten met Levie Kaas.
54