uit den Tempel, — hier groeit hun beteekenis uit in het symbolische:
,,Wat beteekent dit, o Heer?”
״Ge weet het toch zelf wat dit beteekent!”
״Neen, o Heer!”
״Dit is Gods woord tot Zeroebawel: Niet door legermacht en niet door kracht, maar door Mijn geest!, zoo spreekt de Eeuwige”.
Zoo zien wij, dat het woord נר־ in de concrete be-
teekenis bijna uitsluitend de heilige lampen van de menora beteekent. Slechts zelden vinden wij het in profanen zin gebruikt. (Tsephania 1, v. 12; Jere-mia 25, v. 10).
In de Ketoebiem (n.l. bijna uitsluitend in de psal-men, in de spreuken van Salomo en in het boek Job) wordt het woord נר־ ook figuurlijk gebruikt. Hier heeft het dikwijls de beteekenis van: leven, levens-vreugde, geluk, redding.
Zoo zingt David na zijn redding van Saul:
״Want Gij ontsteekt mijn licht, — de Eeuwige, mijn God verlicht mijn duisternis. (Psalm 18, v. 29).
Of zooals het parallel in Samuel n 22, v. 29 ge-zegd wordt:
״Want Gij, o God, zijt mijn licht”.
En Job denkt in weemoed aan gelukkige dagen van weleer: ״Toen Zijn licht over mijn hoofd straal-de...” (Job 29, v. 3).
En als het den mensch slecht gaat, dan is de lamp, het licht ״gedoofd”.
״De lamp van de overtreders moge gedoofd wor-den”, wenscht de spreukendichter (Spreuken 13, v. 9) en met dezelfde uitdrukking ook Job (21, v. 17).
10