woord נר־ wordt in totaal vijftien maal in de Thora gebruikt).
Na de tijden dei׳ omzwerving in de woestijn hoo-ren wij langen tijd niets meer van de verlichting van het heiligdom. Pas bij het vermelden van het heilig-dom in Sjilo (Samuel I 3, v. 3) wordt de menora
genoemd, n.l. met den naam נר אייהים ,,het licht Gods”.
Als Salomo den Tempel bouwt, maakt hij de ge-heele inrichting, waarbij ook de נרות volgens de op-
gave, die hij van David gekregen heeft. (Diwre Hajamiem I, 28, v. 15; II 4, v. 20).
Langen tijd blijft de Tempel onder de opvolgers vai: Salomo gesloten en blijven de lichten gedoofd. Het volk wendt zich tot den afgodendienst.
Toen echter Chiskijahoe aan de regeering kwam, werd de Tempel gereinigd van den afgodendienst en weer ingewijd. ,,Want”, zegt de koning, ״onze voor-vaderen hebben verraad gepleegd en dat gedaan, wat slecht is in de oogen van God... Ook hebben zij de poorten van het heiligdom gesloten, de lichten ge-doofd en reukwerk noch offers gebracht in het Heilig-dom voor den God van Jisraeel”. (Diwre Hajamiem II 29, v. 7).
Bij de eerste verwoesting van Jeruzalem bracht men alle voorwerpen uit den Tempel ,,de groote zoo-wel als de kleine”, naar Babylon.
De voorbereiding voor den terugkeer uit de Baby-Ionische ballingschap vond plaats. Daar ziet de pro-feet Zecharja in een nachtelijk visioen de gouden menora van den Tempel met de zeven נרות. Waren deze vroeger heilig, zooals alle andere voorwerpen
9