zijn, ook woorden tegen met een Hebreeuwse of Jiddische achtergrond. Om een voorbeeld te noemen: het Urker woord 'kalletjen' wordt gebruikt om aan te geven met welke jongen of meisje iemand 'verkering' heeft. Wanneer iemand zegt: 'hij heeft ook al verkering' dan zegt men: 'ei èt ok al een kalletjen'. Het woord 'kalletjen'is afkomstig van het Hebreeuwse 'kalla' en betekent 'bruid','(jonge) schoondochter' of 'jonge getrouwde vrouw'. Jonge, verliefde stelletjes worden zo door kinderen nageroepen met: 'halletjes, kolletjes'.
Een staande uitdrukking op Urk is: 'Nee, David'. Het 'nee, David' kan men tegen iemand zeggen die iets probeert gedaan te krijgen, waarbij de poging meestal lachend wordt afgewimpeld. Wellicht was 'David' een van de voorgangers van Kropveld.
In de periode tussen 1920 en 1940 verlieten veel Urker meisjes hun geboortegrond om in Amsterdam te gaan dienen, vaak bij joodse families. Er is nog betrekkelijk weinig onderzoek gedaan naar dit onderwerp, maar een aantal van deze 'meisjes' is nog in leven en in verschillende archieven is nog materiaal genoeg aanwezig. Zo bevindt zich in het archief van de Gereformeerde Kerk te Urk een ware noodkreet van een gereformeerde predikant te Amsterdam die Urker meisjes op catechisatie heeft. De meisjes 'springen volledig uit de band' en 'vallen in handen van de Joden'.9 Niet geheel duidelijk wordt wat met deze laatste uitdrukking werd bedoeld. Wel is het zo dat enkele meisjes terugkeerden naar Urk in 'gezegende' toestand. De in Amsterdam werkende zendeling onder de joden, ds. Velders, had heel andere zaken met de Urker meisjes voor. In een kerkblad sprak hij de hoop uit dat de joodse families wellicht via deze dienstmeisjes benaderbaar zouden zijn. Na een aanvankelijke schrik - "dat Christelijke dienstmeisjes van het eiland Urk in de Joodsche gezinnen zoveel zijn als wacht- en luisterposten van de zending" - kwam het thema van de eendrachtige samenwerking van de gereformeerde dominee en de Urker schonen in joodse kringen al gauw in de cabareteske sfeer terecht. Toen Velders in 1926 voortijdig vertrok weet het Weekblad voor Israëlitische Huisgezinnen dat aan teleurstelling over het uitblijvende succes van zijn met grote energie aangevatte zendingswerk onder de Amsterdamse joden. Het joodse blad nam als volgt afscheid van hem: "Wij wenschen Ds. Velders veel goeds, maar moeten hem helaas op dit stuk vele teleurstellingen toewenschen. Nog dikwijls zal hij ondervinden, dat het Joodsche volk is een hardnekkig, een koppig volk, dat zich niet zoo gemakkelijk laat bekeeren, al bezigt men ook nog zoo sluwe middelen als het uitzetten van wacht- en luisterposten in de gedaante van Urker
11