91
Theresienstadt of naar het z.g. uitwisselingkamp bij Celle (Aufenthalslager Belsen über Bergen). Naar Theresienstadt werden voornamelijke Duitsche oud-strijders uit den oorlog 1914/18 overgebracht; voorts personen, die zich te Westerbork bijzonder verdienstelijk hadden gemaakt, Por-tugeesche Joden en enkele speciale gevallen; allen mochten hun familie medenemen. In het kamp bij Celle werden de houders van 120.000-stempels ondergebracht; de Duit-schers beweerden, dat dezen voor uitwisseling in aanmerking zouden komen, hetgeen bij mijn weten tot heden slechts op zeer kleine schaal is geschied.
Uit de woningen van alle gedeporteerden werden door de Duitschers de inboedels, nog aanwezige kledingsstukken, schoeisel, voedingsmiddelen, kortom alles, wat nog in de woning was, weggehaald en naar Duitschland vervoerd. Deze taak werd door de „Hausraterfassungs-stelle" vervuld, die haar gegevens door de registratie van Westerbork ontving. De feitelijke uitvoering werd meestal aan Nederlanders opgedragen; b.v. werd te Amsterdam de firma A. Puls hiermede belast.
In het kader van de hulpverleening aan vertrekkenden werd door den Joodsche Raad voor Amsterdam ook een „Centrale Post-afdeeling" opgericht. In het onderhoud van Juni 1942 nl. werd aan de voorzitters uitdrukkelijk medegedeeld, dat met de tewerkgeStelden een normaal pakketen postverkeer mogelijk zou zijn. Ook deze belofte deden de Duitschers niet gestand. Naar Westerbork en Vught was het verzenden van pakketten mogelijk; ook naar de kampen bij Celle en Theresienstadt mochten levensmiddelen worden gestuurd. Maar voor de groote massa van naar Polen gedeporteerden kon dit niet geschieden: de Duitschers lieten de pakketten niet in de kampen toe; enkele personen, die op eigen risico levensmiddelen hadden verzonden, ontvingen deze als onbestelbaar terug. Het postverkeer met de kampen Vught en Westerbork was eveneens mogelijk en voldeed ook eenigszins aan de eischen, die men hieraan mocht stellen. Dit verkeer geschiedde wel is waar onder kampcensuur en op speciale formulieren, maar de verzending en de ontvangst gebeurden regelmatig en over de gewone post, zoodat men geregeld schriftelijk contact kon onderhouden. Van een normaal postverkeer met de naar Polen gedeporteerden kon geen sprake zijn. De Duitschers lieten dit niet toe: de brieven voor de tewerkgestelden moesten bij de „Zentralstelle für jüdische Auswanderung" worden ingeleverd, die deze over de Duitsche dienstpost zou verzenden. Alle brieven moesten in de Duitsche taal en door bemiddeling van den Joodsche Raad voor Amsterdam worden ingeleverd; omgekeerd zouden brieven van gedeporteerden langs denzelf-