72
Dientengevolge werd besloten, ook geen selectie van voor de joodsche gemeenschap belangrijke personen toe te passen, zoodat geen namen meer van de door de Duit-schers aan den Joodsche Raad voor Amsterdam verstrekte lijsten werden geschrapt.
Aangezien blijkbaar de Duitschers voor de transporten een grooter aantal personen noodig hadden en de opkomst niet voldoende was, hielden zij op 6 Augustus 1942 te Amsterdam een straatrazzia. Op verschillende punten van de Stad stonden posten, die alle Joden op den openbaren weg aanhielden, hun de persoonsbewijzen afnamen en bevel gaven, zich voor de tewerkstelling te melden, terwijl ook Duitsche overvalauto's de stad doorkruisten en Joden direct medevoerden. Ongeveer 600 personen van eiken leeftijd werden het slachtoffer van deze actie; niemand kwam ervan vrij.
Ook hierna bleven de Duitschers nog steeds individueele oproepen zenden. Aangezien echter de Joodsche Raad voor Amsterdam geen selectie meer toepaste, werden ook de voor de joodsche gemeenschap belangrijke personen opgeroepen. Echter moesten zij thans hun bewijzen voor vrijstelling overleggen, waarna de oproepen werden ingetrokken. Mutatis mutandis gold hetzelfde voor Joden, die voor de „Wehrmacht", „Verwalter" etc. werkten en uit dien hoofde niet behoefden op te komen.
In begin Augustus 1942 hield de Commissaris-Generaal voor Bijzondere Aangelegenheden (General-KommisSar zur Besonderen Verwendung) Schmidt — een Duitscher — een voor de Joden beruchte redevoering. Na de voor de Duitschers gebruikelijke tirade, hoe „gevaarlijk" de Joden waren, sprak hij van een „historische opdracht". Hij betoogde, dat de Joden het Westen moesten verlaten, onder welk motto de redevoering van Schmidt zelfs in de pers werd gepubliceerd. Hij zei letterlijk: „Wij hebben ook arbeidskrachten noodig en hebben de Joden daarom in arbeidskampen ondergebracht, ten deele hier in Nederland. Het grootste deel echter moet in het Oosten werken en daarmede weer goedmaken, wat het met zijn ophitsing ten aanzien van den oorlog heeft misdreven. Wij zijn geen barbaren, wij willen ook den Joden toestaan, dat hun gezinnen meereizen. Zij moeten echter ginds in het verwoeste Oosten, in de ledige steden, een begin maken met het opruimingswerk. Hun lot zal hard zijn, maar laten wij ook niet vergeten, dat zij eens arm en haveloos onze landen zijn binnengekomen."
Thans was het voor iedereen duidelijk, dat de Duitschers