58
met eventueels andere inkomsten samen tot het toege-stane maximum van ƒ 250.— per gezin kwamen. Stappen, bij de Duitschers ondernomen, om tot aanvulling te geraken, bleven vruchteloos, zoodat feitelijk de uitbetaling via den Joodsche Raad voor Amsterdam op een verdere verlaging van het maximum neerkwam. Na de maand Februari 1943 werd dit bedrag maandelijks steeds kleiner, waarbij als reden het verminderde aantal Joden ten gevolge van de deportatie werd opgegeven. Feitelijk echter was de vermindering percentsgewijs grooter dan het wegvoeren van de Joden. Met het einde van den Joodsche Raad voor Amsterdam in September 1943 was natuurlijk de taak van de „Comfina" eveneens afgeloopen.
Op 22 Juni 1942 werd in de pers een beschikking van den Commissaris-Generaal voor de Openbare Veiligheid „betreffende zich in joodsch bezit bevindende rijwielen" gepubliceerd. Deze beschikking berustte weer op art. 45 der verordening nr. 138/1941 (zie pag. 35 e.v.); zij bepaalde, dat alle rijwielen, die rechtens of economisch aan Joden toebehoorden, moesten worden ingeleverd; uitgezonderd waren fietsen, die tot den voorraad van een rijwielhandelaar behoorden. Tevens werd het verboden bij voortduring of tijdelijk een rijwiel aan een Jood af te staan. Vooralsnog was deze beschikking voor de te Amsterdam wonende Joden niet van toepassing; op 20 Juli 1942 verscheen echter een 2e beschikking over hetzelfde onderwerp, die bepaalde, dat de uitzondering voor Amsterdam verviel en derhalve bovengenoemde inleveringsplicht tot in deze gemeente wonende Joden werd uitgebreid.
De Joodsche Raad voor Amsterdam kreeg wel de toestemming van de „Zentralstelle für jüdische Auswande-rung", voor een aantal medewerkers voorloopige fietsvergunningen te verstrekken; dit moest in overeenstemming zijn met 1) de functie van den medewerker en 2) den afstand tusschen zijn woning en de plaats van zijn werkkring. Niet alleen de rechtstreeksche medewerkers kwamen hiervoor in aanmerking, want ook aan de bij den Joodsche Raad voor Amsterdam aangesloten organisaties, zooals ziekenhuizen, inrichtingen voor weeskinderen, tehuizen voor hulpbehoevenden, krankzinnigengestichten etc. werden voorloopige fietsvergunningen ter beschikking gesteld, die zij naar eigen goeddunken mochten verdoelen. Een lijst van deze verstrekte vergunningen moest bij de „Zentralstelle für jüdische Auswanderung" worden overgelegd, waarop men bij moeilijkheden met contro-leerende ambtenaren een beroep kon doen. Dit systeem gaf bij controle toch verschillende keeren aanleiding tot moeilijkheden; de Joodsche Raad voor Amsterdam drong derhalve bij de „Zentralstelle für jüdische Auswanderung"