56
ook, worden aangemeld, zelfs salarissen. Over deze vorderingen kon alleen de firma Lippmann, Rosenthal &. Co. Sarphatistraat beschikken; elke andere regeling was nietig. Inderdaad heeft deze firma in den loop van de jaren 1942 tot 1944 de vorderingen van Joden practisch geheel gerealiseerd. Verder bracht deze verordening verschillende veranderingen. Volgens de le verordening waren degenen, die een vermogen onder ƒ 10.000.— en tevens een inkomen onder de ƒ 3.000.— hadden, geheel vrijgesteld. Dit verviel thans volledig: iedereen moest zijn vermogenswaarden inleveren; het vrije maximum, groot ƒ 1.000.—, waarover iedere persoon maandelijks mocht beschikken, werd verlaagd tot ƒ 250.— en wel per gezin. Verder moesten ook collecties van alle soorten (b.v. postzegels), kunstvoorwerpen (b.v. schilderijen), voorwerpen van goud, platina of zilver, edelsteenen en half-edel-steenen worden ingeleverd. Hieronder viel zelfs tafelzilver, behalve één eetbestek per persoon. Trouwringen, zilveren pols- en zakhorloges en gebitvullingen uit edele metalen in persoonlijk gebruik waren uitgezonderd. Ten slotte moesten alle paarden, voer- of vaartuigen schriftelijk bij de „Zentralstelle für jüdische Auswanderung" worden aangegeven. Deze laatste aangifte moest op formulieren geschieden, die de „Zentralstelle für jüdische Auswanderung" had laten drukken en welke bij den Joodsche Raad voor Amsterdam waren te verkrijgen.
In verband met deze verordening werd aan het Comité voor Steun een nieuwe taak toegewezen. Ik wil hier in herinnering brengen, dat dit comité oorspronkelijk was opgericht om joodsche buitenlanders te steunen, maar later ook voor joodsche Nederlanders werkzaam was. In het begin werkte dit comité onafhankelijk, echter in Maart 1941 werd het een afdeeling van den Joodsche Raad voor Amsterdam (zie pag. 9 e.v., 22 e.v.). Het comité had een heffing naar inkomsten en vermogen vastgesteld, die tot 1942 de noodige financieele middelen opbracht. Men had het plan van een tweede heffing opgevat, maar dit verviel, aangezien het comité van Januari 1943 af andere werkzaamheden moest verrichten.
Zijn nieuwe taak stond in verband met de uitbetaling van de firma Lippmann, Rosenthal & Co. Sarphatistraat. De 2e verordening bracht het vrije maximum, zooals reeds werd aangetoond, op een bedrag van ƒ 250.— per gezin terug. Aangezien de meeste rekeninghouders van deze firma door de verschillende verordeningen uit het bedrijfsleven waren verwijderd en derhalve geen inkomen hadden, werden zeer vele aanvragen om uitbetaling uit het tegoed bij de firma Lippmann, Rosenthal & Co. Sarphatistraat gedaan. Er moesten hiervoor speciale formulieren worden ingevuld; de rekeninghouders kon-