50
landsche Kultuurkamer was of moest zijn, konden worden. In tegenstelling tot de meeste andere verordeningen werden hier zelfs half-Joden zonder meer als Joden beschouwd, terwijl voor andere — oorspronkelijk niet-joodsche — personen het lidmaatschap tot de joodsch-kerkelijke gemeenschap op 9 Mei 1940 voldoende was, om voor de Kultuurkamer als Jood te worden aangemerkt. Gezien de gedeeltelijke mislukking van de Neder-landsche Kultuurkamer — immers vele kunstenaren hebben geweigerd, lid te worden — en het feit, dat de joodsche, kunstenaren uit het algemeen-cultureele leven reeds waren verwijderd, was deze verordening niet van zeer ingrijpenden aard. Buitendien kon de Secretaris-Generaal van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten in bijzondere gevallen toestaan, dat vereeni-gingen van personen of stichtingen, die lid van de Neder-landsche Kultuurkamer moesten zijn, van deze verplichting werden vrijgesteld, indien haar leden uitsluitend Joden waren of indien het stichtingsvermogen uitsluitend ten bate van Joden werd aangewend. Van deze mogelijkheid tot vrijstelling werd voor bovengenoemde van Leer-stichting gebruik gemaakt, zoodat vele joodsche kunstenaars daar hun krachten konden ontplooien, ofschoon dit wegens de beperkte middelen van deze stichting en den algemeenen noodtoestand, waarin de joodsche Nederlanders en buitenlanders verkeerden, niet voor allen mogelijk was.
Een zeer belangrijk onderdeel uit de historie van den Joodsche Raad voor Amsterdam vormden de werkkampen, waarmede in Januari 1942 een begin werd gemaakt. Reeds in een onderhoud van April 1941, tusschen de voorzitters van den Joodsche Raad voor Amsterdam en de Duitsche autoriteiten, werd door de laatsten Steeds er op aangedrongen, gegevens betreffende de joodsche werkloozen te verkrijgen. Tot het einde van het jaar 1941 wisten de voorzitters deze aangelegenheid te traineeren. Maar thans werden verschillende nieuwe argumenten naar voren gebracht, die het vraagstuk van joodsche werkloozen in een ander licht stelden. De Duitsche autoriteiten gaven eerst te kennen, dat het in het algemeen-Nederlandsche noch in het joodsche belang was, indien zooveel Joden werkloos rondliepen. Inderdaad was het aantal joodsche werkloozen percentsgewijs groot en wel door het feit, dat ten gevolge van de Duitsche anti-semietische maatregelen de Joden uit het bedrijfsleven