39
tevens toonde hij aan, dat ook de niet-joodsche marktkooplieden hierdoor ernstig in hun bestaan werden bedreigd. Deze Bond verzocht bovengenoemden Secretaris-Generaal, bij de bezettende autoriteiten derhalve er op aan te dringen, dat op uiterst soepele wijze uitzonderings-vergunningen zouden worden verleend. Ook de Joodsche Raad voor Amsterdam deed pogingen in dezen geest. Het resultaat van deze bemoeiingen was, dat voor een aantal gegadigden vergunningen werden verstrekt, echter met een beperkten looptijd. Tegen het einde van het jaar 1941 waren vrijwel alle joodsche handelaren van de markten etc. verdwenen. Voor het gewone joodsche publiek, dat geregeld op de markten placht te koopen, werden geen vergunningen verstrekt. Dit feit zou geen groot gewicht in de schaal hebben gelegd, indien niet reeds in Amsterdam den Joden door middel van bordjes („Voor Joden Verboden") het betreden van algemeene groenten-, visch- en slagerswinkels was ontzegd. Hierbij moet ik opmerken, dat in alle andere gemeenten het betreden van deze winkels wel mocht geschieden; in Amsterdam echter woonde meer dan de helft van de joodsche bevolking.
Om aan deze moeilijkheden het hoofd te kunnen bieden, moest door den Joodsche Raad voor Amsterdam een speciale afdeeling „Groenten" in het leven worden geroepen, om den in- en verkoop van groenten in Amsterdam te organiseeren. Een aantal groentehandelaren werd verzocht, voor de joodsche gemeenschap inkoopen bij de markthallen te doen. Zij mochten echter alleen bij speciaal hiervoor aangewezen grossiers koopen, die N.S.B.ers waren. Wel is waar werd in overeenstemming met de bevolkingssterkte 10% groenten voor de Joden gereserveerd, maar het grootste gedeelte was van zeer slechte kwaliteit — een keuze hadden zij niet —, terwijl fruit alleen aan ziekenhuizen mocht worden geleverd. Om betere kwaliteit groenten te krijgen, moest extra-geld in de kisten worden gedeponeerd, zoodat naast de gebruikelijke en extra provisie voor de z.g. grossiers ook deze bedragen moesten worden betaald. Indien gedurende den zomer echter de aanvoer van groenten zeer groot was, werden de joodsche handelaars verplicht, vaak een grooter kwantum af te nemen, dan mogelijk was te ver-koopen, zoodat hierdoor bederf en schade ontstonden. Daarentegen moesten deze artikelen tegen de vastgestelde prijzen worden verkocht. Hierdoor bleef voor de joodsche handelaren, die allen voor eigen rekening kochten, vrijwel geen winst-marge over. Mede door den verkoop van enkele luxe-artikelen verdienden zij een bedrag, dat als noodzakelijk levensonderhoud gold (wekelijks circa ƒ 25.— per gezin). De lasten stegen echter door