33
tievelijk overgeöchreven. Deze verordening had alleen betrekking op het particuliere vermogen van de Joden; de zakelijke bezittingen waren uitgezonderd, aangezien zij reeds onder de verordeningen nrs. 189/1940 en 48/1941 vielen. In deze z.g. eerste Lippmann, Rosenthal & Co.-verordening werd een vrij maximum van ƒ 1.000.— bepaald; tevens vielen buiten de verordening personen, wier zuiver vermogen de waarde van ƒ 10.000.— niet te boven ging en wier belastbaar inkomen bovendien niet meer dan ƒ 3.000.— bedroeg. Ten aanzien van dit vrije maximum, groot ƒ 1.000.—, wil ik nog opmerken, dat dit mocht worden behouden, indien men inkomsten uit een of andere bron had; was dit niet het geval, dan was de desbetreffende persoon genoodzaakt, bij de firma Lippmann, Rosenthal & Co. Sarphatistraat aanvragen in te dienen om over een gedeelte van zijn depot of tegoed te kunnen beschikken. Te dien einde moest een zeer uitvoerig formulier worden ingevuld. De toegestane geldsommen bleven in de practijk verre beneden het aangevraagde bedrag, terwijl deze firma als vergoeding voor haar „moeite" 1% over een bedrag tot ƒ 1.000.— en \\4% daarboven met een; minimum van ƒ 1.50 berekende en dit niet over het toegestane, maar over het aangevraagde bedrag.
Door deze vermogens- respectievelijk inkomstenblok-keering dreigde het werk van het Comité voor Steun in het gedrang te komen. Door den Joodsche Raad voor Amsterdam kon echter worden bereikt, dat de aanvragen, om aan de verplichting tegenover het Comité voor Steun te kunnen voldoen, steeds moesten worden toegestaan. Wel moest een bewijs van den Joodsche Raad voor Amsterdam omtrent de grootte van deze verplichting worden overgelegd.
Een eveneens zeer ingrijpende maatregel was de verordening nr. 154/1941 van 11 Augustus 1941 „betreffende het joodsche grondbezit". Elk stuk grond, dat geheel of gedeeltelijk aan een joodsche natuurlijke persoon, onderneming, rechtspersoon of vereeniging van personen toebehoorde, moest bij de Nederlandsche Administratie van Onroerende Goederen (Niederlandische Grundstücksver-waltung), te Den Haag, worden aangegeven onder gebruikmaking van formulieren, die bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken waren te verkrijgen. Als joodsch grondbezit werden ook de z.g. zakelijke rechten, zooals het recht van opstal, van erfpacht, hypotheek enz. aangemerkt. De bovengenoemde „Niederlandische Grund-stücksverwaltung" kon het beheer van joodsch grondbezit overnemen. Indien zij van deze bevoegdheid gebruik had gemaakt, kon zij alle rechtshandelingen verrichten, dus