26
sche Raad voor Amsterdam wilde laten bestaan of com-bineeren, opgeheven. Haar vermogensbestanddeelen, voor zoover het uit contanten of effecten bestond, moesten op een speciaal conto bij de Handel Maatschappij H. Albert de Bary & Co., te Amsterdam, worden gestort, waaruit nooit een uitkeering werd gedaan. Wel bleven nog een aantal ziekenhuizen, weeshuizen, tehuizen voor ouden van dagen, krankzinnigeninrichtingen enz. over. Nadat de Duitsche autoriteiten door het steeds weer opheffen van de vereenigingen een chaos hadden aangericht, wilden zij in den loop van het jaar 1942 tot een herordening overgaan, die zij aan den Joodsche Raad voor Amsterdam opdroegen. Hieruit vloeide het oprichten van de bovengenoemde JoodSche Vereeniging voor Verzorging en Verpleging voort. Het doel van deze vereeniging was dan ook, instellingen voor duurzame verzorging van minderjarigen, voor verpleging en verzorging van zieken, herstellenden en invaliden en voor verzorging van ouden van dagen in stand te houden. Deze taak was mede daarom belangrijk, omdat Joden op grond van verschillende Duitsche verordeningen en maatregelen uit niet-joodsche rusthuizen, sanatoria, blindeninstituten enz. waren verwijderd; ook mochten over het algemeen geen joodsche patiënten meer in niet-joodsche ziekenhuizen worden opgenomen.
Ofschoon dus door deze afdeeling van den Joodsche Raad voor Amsterdam werd getracht, het thans nog resteerende gedeelte van het joodsche vereenigingsleven voor liquidatie te vrijwaren, mocht dit streven weinig baten, aangezien in den loop van de jaren 1942 en 1943 meer en meer ook de joodsche ziekenhuizen, armeninrichtingen enz. het slachtoffer van de razzia's en deportaties werden, zoodat ook deze vereeniging helaas het goede doel, dat zij voor oogen had, niet kon bereiken.
Een verder slachtoffer van de verordeningen betreffende de niet-commercieele vereenigingen was de Coör-dinatie-CommisSie. Dit instituut werd direct na de bezetting van ons land door den voorzitter van den Hoogen Raad, Mr. Dr. L. E. Visser, in samenwerking met de twee joodsche kerkgenootschappen en andere joodsche organisaties in het leven geroepen — het bestond dus reeds vóór den Joodsche Raad voor Amsterdam. Zijn doel was: bijstand aan joodsche Nederlanders en bemiddeling bij de Nederlandsche autoriteiten; principieel weigerde de Coör-dinatie-Commissie, met de Duitsche autoriteiten in contact te treden. Het centrale bureau bevond zich te Den Haag, terwijl door het geheele land gewestelijke en plaatselijke