20
DE JOODSCHE RAAD VOOR AMSTERDAM GEDURENDE DE PERIODE VAN ZIJN OPRICHTING (FEBRUARI 1941)
TOT HET BEGIN VAN DE DEPORTATIE IN JULI 1942.
De meest duidelijke en overzichtelijke manier om de verdere ontwikkeling van den Joodsche Raad voor Amsterdam te beschrijven, lijkt mij het volgen van de verordeningen en maatregelen ten opzichte van de Joden in chronologische volgorde, voor zoover ieder afzonderlijk onderwerp dit toelaat.
Onmiddellijk na de oprichting van den Joodsche Raad voor Amsterdam vond de razzia van 22 Februari 1941 plaats. Als reden voor deze razzia werd door de Duitschers opgegeven: het aanvallen van een Duitsche politiepatrouille in het „joodsche emigranten-kwartier" te Amsterdam — in de van Woustraat — op het oogenblik, dat zij een joodsch lokaal betrad, waarin een geheime vergadering plaats vond. Deze patrouille zou met een bijtende en vergiftige vloeistof zijn overgoten en tegelijkertijd zouden de Duitsche politie-beambten zijn beschoten. De gang van zaken is, zopals steeds, door de Duitschers zeer tendentieus voorgesteld. Bekend is, dat in dit lokaal zich een aantal personen ter verdediging tegen overvallen van N.S.B.-ers bevond en waarschijnlijk in de duisternis de Duitsche politie voor N.S.B.-ers heeft aangezien, waarop een vechtpartij ontstond. Voor zoover het mij bekend is, werd er niemand bij gedood. Zoogenaamd als vergeldingsmaatregel werden 400 Joden in den leeftijd van 20 tot 35 jaar gevangen genomen, eerst naar Schoorl overgebracht, daarna naar een concentratiekamp in Duitschland, Buchen-walde, en later naar het concentratiekamp Mauthausen (Oostenrijk). Deze razzia vond in de door de Duitschers genoemde „joodsche wijk" (omgeving van het Waterloo-plein en de Nieuwmarkt) plaats. Ofschoon de heer A. Asscher als voorzitter van den Joodsche Raad voor Amsterdam zijn uiterste best deed en zelfs tusschen het tumult van de razzia aanwezig was, om te trachten zooveel mogelijk te voorkomen, werden deze menschen toch gearresteerd. De razzia zelf vond plaats op 22 en 23 Februari, waarbij de Duitschers reeds gedurende hun actie op een beestachtige manier tegen de gearresteerden optraden, zoodat hun gedrag een staking op 25 en 26 Februari in Amsterdam en andere plaatsen uitlokte. Hierop volgde de staat van beleg en een boete voor de steden Amsterdam, Hilversum en Zaandam van resp. 15, 2V2 en IV2 millioen gulden.
Aan Prof. Dr. D. Cohen werd door de Duitsche autoriteiten medegedeeld, dat de 400 personen als gijzelaars