18
Als In deze termen vallende werd volgens art. 2 diegene beschouwd, die van ten minste één naar ras voljoodsche grootouder stamt. Als joodsche grootouder werd iemand aangemerkt, gelijk volgens de bepaling van de verordening nr. 189/1940, wanneer deze tot de joodsch-kerkelijke gemeenschap heeft behoord of behoort. Onder deze verordening vielen derhalve alle vol-Joden, half- en kwart-Joden. Ter verduidelijking wil ik wel opmerken, dat over het algemeen kwart-Joden in het geheel niet onder de joodsche maatregelen vielen; van de half-Joden alleen diegenen,die, gelijk als in de verordening nr. 189/1940, hetzij tot de joodsch-kerkelijke gemeente behoorden, of met een Jood waren gehuwd. Deze verordening was, zooals later zou blijken, van het grootste belang. Er werden z.g. bewijzen van aanmelding afgegeven. Deze werden voor vol-Joden en half-Joden, die onder de joodsche verordeningen vielen, na de oprichting van den Joodsche Raad voor Amsterdam via dezen verstrekt, terwijl voor de kwart-Joden en half-Joden, die niet onder de joodsche verordeningen vielen, deze door den ambtenaar voor de aanmelding zelf werden afgegeven. Het gevolg van deze verordening was, dat een zeer groot deel van de joodsche bevolking zich aanmeldde en dit ook moest doen, aangezien onze gemeentelijke bevolkingsregisters en het Centraal Bevolkingsregister te Den Haag de volledige gegevens bevatten en niet waren vernietigd. Daarnaast bestonden ook de joodsch-kerkelijke registers, die eveneens volledig intact waren; trouwens een vernietiging zou geen enkel doel hebben gehad, gezien het voortbestaan van de gemeentelijke en centrale registers. Ten gevolge van deze omstandigheden was inderdaad het grootste percentage van de joodsche bevolking gedwongen zich aan te melden, wilde men niet de kans loopen te worden gestraft. Een klein aantal personen zal zich zonder twijfel niet hebben gemeld; er is naar dit aantal door de Duitschers nooit een onderzoek ingesteld, maar wel kan vrijwel met zekerheid worden gezegd, dat, indien dit een grooter percentage betrof, het wél het geval was geweest. Het systematische weigeren door ambtenaren of het vernietigen van bevolkingsregisters geschiedde toen nog niet; over het algemeen volgde men, op dit tijdstip, de bevelen der Duitschers prompt op. Ten slotte wil ik hier nog vermelden, dat door deze aanmelding ook op de in den loop van het jaar 1941 uitgegeven persoonsbewijzen van vol-Joden en met dezen gelijkgestelde personen een „J" werd aangebracht. In tegenstelling tot de niet-joodsche bevolking moesten voor de on- en minvermogende Joden op bevel van de Duitschers de volle legeskosten ad ƒ 1.— worden betaald, hetgeen feitelijk ten laste van den Joodsche Raad voor Amsterdam kwam, die hiervoor ƒ 7.000.— moest deponeeren.