Overzicht van het ontstaan, de werkzaamheden en het streven van den Joodsche Raad voor Amsterdam

10

onnoodige moeilijkheden zouden voortvloeien. In het algemeen was de vergadering het met deze zienswijze eens en er werd een commissie van 32 leden benoemd, die deze materie met spoed ter hand zou nemen, daar de nooden inmiddels hoog waren gestegen. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat het Vluchtelingencomité onder voorzitterschap van Prof. Dr. D. Cohen niet op de vergadering werd genoodigd, omdat in den loop der tijden op het financieele beleid van dit comité — terecht of ten onrechte, laat ik in het midden — aanmerking werd gemaakt en dit zoodoende aan populariteit had ingeboet. Het Vluchtelingencomité was het met den gang van zaken niet eens, aangezien het tot dusver in de aangelegenheden van de joodsche vluchtelingen de leiding had. Er werd derhalve door dit comité een tweede vergadering bijeengeroepen, waarop ongeveer dezelfde personen als in de eerste vergadering verschenen; echter vond deze vergadering onder voorzitterschap van Prof. Dr. D. Cohen en het destijds bestaande bestuur van het Vluchtelingencomité plaats. De bovengenoemde kerkgenootschappen betuigden hun adhaesie.

Ter wille van de goede zaak verklaarden zich op deze vergadering dezelfde 32 leden, die zich in de eerste bijeenkomst beschikbaar hadden gesteld, bereid, ook thans het werk op zich te nemen en zoodoende werd het „Comité voor Steun aan in Nederland verblijvende buiten-landsche Joden" in het leven geroepen (in het vervolg „Comité voor Steun" genoemd). De taak van dit comité was tweeledig. Ten eerste: Het verschaffen van de financieele middelen ten behoeve van het Vluchtelingencomité; ten tweede: De controle op het financieele beleid van het Vluchtelingencomité, hetgeen door het goedkeuren van de begrooting van dit comité geschiedde. Het bijeenbrengen van de financieele middelen vond op de volgende wijze plaats. Er werden verschillende groepen van personen gevormd, die de Joden opzochten en op de hoogte stelden van het doel van het Comité voor Steun. Er werd een heffing bepaald en wel in dier voege, dat men van een inkomen tot ƒ5.000.— 1 %, van ƒ 5.000.— tot ƒ 10.000.— IV2 % en daarboven 2 % moest afstaan, terwijl van de vermogenswaarden tot ƒ 30.000.— 1 %, van ƒ 30.000.— tot ƒ 75.000.— IV2 %, boven de ƒ 75.000.— 2 % moesten worden gegeven. Alle bijdragen werden volgens de aanslagbiljetten 1939/1940 geheven. Het Comité voor Steun was derhalve een zelfstandig lichaam, hetwelk, vóórdat uitbetalingen werden gedaan, de begrooting van het Vluchtelingencomité moest goedkeuren.

Zooals reeds gezegd, moesten niet alleen de in gezins-