9
omstandigheden, alsmede door het ophouden van ondersteuningen uit het buitenland, zooals o.a. uit Amerika en Frankrijk, raakten de financieele middelen van het Vluchtelingencomité spoedig uitgeput.
Begin Juni 1940 vond een onderhoud tusschen het bestuur van het Vluchtelingencomité, onder leiding van Prof. Dr. D. Cohen, en den Secretarisgeneraal van het Departement van Binnenlandsche Zaken, Mr. K. J. Fre-deriks, te Den Haag plaats. In dit onderhoud werd op den noodtoestand gewezen, waarin het Vluchtelingencomité en derhalve de bovengenoemde 6.000 personen verkeerden. De aanleiding voor het Comité, zich in deze aangelegenheid tot den Secretaris-Generaal van het Departement van Binnenlandsche Zaken te wenden, was de volgende. De Nederlandsche Regeering had op de begroeting voor steun aan degenen, die hier asylrecht hadden gevonden, een bedrag van ƒ 1.200.000 gebracht. Thans wilde men met het oog op den bovengenoemden noodtoestand bespreken, of dit bedrag alsnog kon worden uitgekeerd. De SecretariS-Generaal Frederiks deelde echter mede, dat hij zich niet bevoegd achtte, dit bedrag ter beschikking te stellen, aangezien dit wel is waar door de voormalige regeering voor dit doel op de begroeting was gebracht, maar door gebrek aan tijd de normale behandeling niet had kunnen ondergaan. Wel raadde hij Prof. Dr. D. Cohen zeer dringend aan, te trachten, de noodige geldmiddelen door de joodsche Nederlanders zelf te laten opbrengen, om te voorkomen, dat de aandacht van de Duitsche autoriteiten op de hier te lande vertoevende vluchtelingen gevestigd zou kunnen worden. Dan was misschien terugzending naar Duitschland voor deze vluchtelingen te duchten.
Na de bespreking met den Secretaris-Generaal riep het bestuur van de Nederlandsch-Israëlietische Hoofdsynagoge en de Portugeesch-Israëlietische Gemeente — de Permanente Commissie tot de Algemeene Zaken van het Nederlandsch-Israëlietisch Kerkgenootschap, resp. de Hoofd-Commissie voor de Zaken van het Portugeesch-IsraëlietiSch Kerkgenootschap — een vergadering van vooraanstaande leden dezer gemeenten in de gebouwen der Hoofdsynagoge bijeen. De voorzitters van deze gemeenten, resp. de Heer A. Asscher en Prof. Dr. J. L. Palache, stelden de vergadering van den stand der zaken op de hoogte en wezen er op, dat het dus van het allergrootste belang was, dat de kosten voor de hier te lande vertoevende joodsche vluchtelingen door de Joden zelf werden gedragen, om te voorkomen, dat hieruit