VI
willen, hebt meegewerkt aan een grappige mystificatie, aan een kleine wraakoefening, waarbij 0V zeker geen nadeel ondervindt, 'k Was juist voornemens met het nummer van het „Journal des Débats” by u te komen en u de explicatie te geven, toen }k uw briefje ontving en er de voorkeur aan hechtte, met bedwongen schater-pret voor mijn bureau te blijven zitten, om u eene historie te vertellen, die veel op ’n spookgeschiedenis lijkt.
Op een avond — ongeveer twee maanden geleden — kwam M. Mossel (gewezen concertmeester van het Concertgebouw), die voor een paar dagen uit Londen overwipte, me opzoeken. We flaneerden ’n beetje door de Kalverstraat en ontmoetten Reyding.
„Ga je mee naar de American bar?”
„Merci, ’t is al zoo laat!”
„Kom, ’t is pas één uur...”
Enfin, we namen ’m ieder onder ’n arm en zaten ’n paar minuten later voor inspireerende grocs américains.
Je mag zulke ondeugende dingen wel niet vertellen, maar Reyding en Mossel zullen ’t niet kwalijk nemen. Mossel was in een van z’n leuke buien. We' schaterden om z’n laatsten dollen streek: misschien heb je ’t gehoord, hoe hij ’n jaar geleden in Botterdam met ’n nieuwe demi-saison aan door ’n buis van de waterleiding, die op straat lag, kroop — en we babbelden zóó gezellig, als je ’t slechts bij ’n groc américain, ’s avonds na één uur, in de Bar kunt doen. Mossel vertelde van zijn succes in Engeland. Wij brachten hem op de hoogte van ’t beetje nieuws in Holland, en zoo hoorde hij toevallig, dat „Dora Kremer” ’t drama van ondergeteekende, over ’n week of drie zou worden opgevoerd.
„Kérel, waar waag-je je an? Je wordt natuurlijk verscheurd!”
„Dat weet ’k.”
„Dr blijft geen stuk heel an! ’n Oorspronkelijk stuk door jóti geschreven! Neem ’t terug!”
,,’tKan me niks schelen... Laat ze d’r gang gaan.” Accepteerend het fatum, dat er niets aan heel zou worden gelaten, raakten we aan ’t doorslaan over kunst