14
zy moorden en vervolgen en liegen en bedriegen in uw oneindigen naam! Adonoj, onze God, wy geven ons aan uwe wysheid over — wy bidden voor de dierbare dooden en danken u voor de zegening, dat gy den zoon terug hebt geleid, dien we met heete tranen beweenden. Omein wie omein!
De Moeder (zacht) ... Omein... (Een stilte. De meid draagt de soep binnen. De wind juilt om het huis. De moeder vult een bord voor de grootmoeder, brengt haar dat Terwijl snijdt Karalyk het broodt doopt het in ’t zout).
Karalyk. Maak brooge, Petrushka...
Petruska. Ik?... Mot ik...
De Moeder (moeilijk-ingehouden). Nee! Nee! H^j niet!... Jy vanavond...
Karalyk. Ik begryp jou niet. — Ik begryp jullie geen van twee... (kijkt hen wantrouwend aan) ... Jy doet zoo vreemd... Heeft Petrushka niet van z’n kinderjaren brooge gemaakt?
De Moeder. Dat is zoo — dat — dat spreek ’k niet tegen. — Maar — maar — (zich bedwingend) ... Petrushka, maak brooge...
Petrushka (moeilijk) ...Boroeg Atto Adonoj... (smakt in den stoel terug). Ik kan niet — dat zie je toch wel — maak me niet krankzinniger dan ik ’t al ben...
Karalyk. Jy kan niet...?
De Moeder. Je merkt toch dat-ie overstuur is — ik zei je straks ...
Karalyk. Stil — geen gepraat onder ’t gebed... (plechtig) ... Boroeg Atto Adonoj Elloeheinoe... (Een heftig geklop op de luiken. Zij kijken mekaar verschrikt aan. Er wordt sterker geklopt. De meid komt uit het kookhok, rechts).
De Meid. Zal ik hooren? (Karalyk knikt). — (Zij gaat op de achterbuitendeur toe roept) .... Wie daar ?... (onverstaanbaar antwoord) ...Wie daar?... (hetzelfde). ... De kozakken! (opent de deur).
De Hoofdman. De jood Karalyk?