13
ze onder de oogen van 'r vader en moeder, de kleeren van ’t lichaam gerukt — en — en... Dieren zyn niet zoo duivelsch as die door God gevloekten! En te denken dat de huizen van Abramoff, Pjoepianoff, Janowsky — omdat ze zich hebben laten doopen, dóópen! — voor wat ?... Uit overtuiging! — te denken dat diè gespaard zyn gebleven! — te denken ...
De Moeder (tot de grootmoeder, die het lichtje in de handen genomen heeft) ... Moeder doe niet as ’n kind! Zet ’t neer!
Karalyk. ...Neerzetten, moeder! Da’s geen speelgoed! (De ouwe vrouw zet het neer) ...Nee waarachtig geen speelgoed!... Zyn jaartyd! De jaartyd van je grootvader — 't lichtje om óns te helpen ont-houen, óns, of wy ’t ooit zullen vergeten, hoe ze ’m voor drie jaar geslacht hebben! Straks, toen ’k met Petroff zat, tobde ’k ’r over, dat we ’t volgend jaar misschien twéé lichtjes zouen moeten branden — een voor hem — een voor jou ... Eeuwige, Almachtige, wees gedankt...
De Moeder (hem het brood en het zout overreikend) ... Laten we brooge maken — de meid wacht...
Karalyk. Nee. De herinnering aan vader gaat voor... (in extase biddend) ... Eeuwige, die hem tot u genomen, uit z’n zorgen en lyden — die 5t wilde, dat hij u niet aanriep, omdat z’n mishandelde tong üw naam niet meer zeggen kon — Adonoj, onze God, wees geprezen tot in alle Eeuwigheid! Gy hebt gesproken, Almachtige: „Laat ons den mensch maken naar ons beeld, naar onze gelykenis: Dat zij heerschen over de visschen der zee, over het gevogelte des hemels, over de geheele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt...” Gy hebt ons volk gezegend en gezegd: „Weest vruchtbaar, vermenigvuldigt, vervult de aarde, bedwingt haar, heerscht over de visschen der zee, over het gevogelte des hemels, over het gedierte dat op aarde kruipt!”... Maar de menschen, o Eeuwige onze God, luisteren niet naar uw stem, heerschen niet over de visschen, de vogels, het kruipend gedierte —