12
staand en den zoon omhelzend). Dat God je zegene — dat God je zegene, jongen... Wat is ’r ?...
Petrushka. ... Je drukt met je handen, waar d’r steenen builen hebben geslagen!
Karalyk. Builen?... De bloedhonden!... Laat kjken...
Petrushka. Nee vader. ’kWou alleen liever niét mee-eten, wat rusten ...
Karalyk. Busten met ’n leege maag ? Geen denken an!
Petrushka. ’kBen te moe om uit me oogen te kijken...
Karalyk. Dan zit je tóch mee an — dan zul je opknappen door ónze vreugde — wat, moeder ?...
Petrushka. ...Ik kan niet — kan niet, vader...
De Moeder. Je kè,n wel, Petrushka. Je kan wèl. Na ’t eten kruip je na boven... (luid) Kasja! Kasja! (de meid komt in rechterdeur). ... Opdoen, na 't gebed. An tafel, moeder!
Grootmoeder (dwingerig) ... Nee... Nee... Niet eten ... Hier lekker warm ... Hier eten ... Hiér...
Karalyk. Jij heb niet geslapen, jongen — wij ook niet... Je moeder lee de heele nacht te huilen, nie-waar? (de moeder knikt, bijna niet luisterend) . . . En ik? Bij ’t minste gerucht ben ’k opgestaan, zes, zeven maal, denkend dat je ’r was... Wat zoo’n nacht duurt, duurt!... Gisteravond nog vóór ’t schemerde waren de kozakken ’r... Hoe ben je ’r doorgekommen?... Hoe heb je ’t zoo vlug... ?
Petrushka. ... Hoe ? ’k Weet ’t niemeer... As 'n dier ben ’k gejaagd... Vader ik kkn niet mee anzitten — ik ben ziek van moeheid... Ik kêtn niet...
Karalyk (verwonderd). . .. Zijn je moeder en ik niet afgebeuld — schuiven we niet as koningen bij, dankbaar as we zijn dat God ons in gezondheid an de Sjabbestafel, na zóó’n dag en nacht van gruwel en ellende, vereenigt? De ouwe Sally is vermoord — niet om na te vertellen hoe — en de dochter van Iwan, dat kind van nog geen zestien, nog niet volwassen, hebben