8
’n vrind is 'n — is ’n... Zeg dat an den jood... (Af).
Grootmoeder (na een lange stilte, door ’t gehuil van den wind onderbroken). ... Wat ’n wind, hè ? . .. Adonoj... Adonoj...
De Meid (sloft binnen met messen, die ze een voor een aan V voorschoot afveegt en neerlegt — daarna af).
De Moeder (die onbewogen gezeten heeft, staat moeilijk op, verplaatst het olielichtje waarmee de oude vrouw tracht te spelen, luistert bij ’n venster, zit weer bij de tafel — staat opnieuw driftig op alsof ze ’n geluid hoort, luistert aan de buitendeur, grendelt die, keert naar de tafel terug, begint te bidden, breekt in gesnik los).
ZESDE TOONEEL.
De Moeder, Petrüshka.
(Hij komt door de rechterdeur — ’n bleeke, lange jood met verslordigden ringbaard. Bij de deur staat-ie gejaagd, zonder moed haar te storen. Dit alles rustig te detailleeren. Eindelijk schrikt ze op, kijkt hem doordringend aan).
De Moeder. Jy!
Petrüshka. Ik — ik, dat zie je toch...
De Moeder. Waar ben jy ... (zich als met ’n ingeving in de rede vallend)... Die smeerlap — die Batushka, ben jy tegengekomen — hier, ergens anders ?...
Petrüshka. Ja — ja — zoo veel — zoo veel — wat kijk je? (hefiig). Wat kyk je moeder! Zie je niet dat ’k gek wor? (zachter) ’r Is niet één reden, niet één me an te kijken.. .
De Moeder {zich aan den stoel vast-klampend). ... Is ’t waar, dat jy — dat jtJ...
Petrüshka. Vraag niet, om Godswil vraag niet — ’k kan nou niks zeggen... (wil op ’n stoel bij de deur gaan zitten).
De Moeder. Blyf staan! (Even denkt ze wild na —