4
Grootmoeder {verward). Wind, hè ? Wat ’n wind — wind, hè? (tot het olielicht). Licht van myn, hè?*.. Mooi lichie van mfin, hè ?
De Moeder (tot de meid). Schei uit met je gelach! (De meid lachend af. Weer 'n stilte. Buiten hoort men den wind loeien).
P e t r o f f (opstaand). Ik ga weg.
Karalyk. Met God!
P e t r o f f. Tot morgen! (de achterdeur openend). ...Jezus, wat ’n sneeuwstorm! (knoopt zijn jas dicht). Tot morgen!
Karalyk. Tot morgen!
DERDE TOONEEL.
De Moeder (na de deur gegrendeld te hebben, zachter). Denk an den Sabbath!
Karalyk (opstaand). Ja l ’k Ga me wasschen! (blijft bij de linker deur staan) ... Verleden Vrjjdag waren w’r allemaal... (af).
VIERDE TOONEEL.
(Buiten telkens stormvlagen).
De Grootmoeder (kindsch lachend). Ik... licht... uitblazen!...
De Moeder (snel 't licht iets verder verzettend). Wees niet zoo lastig, moeder!
De Grootmoeder (heesch). Buiten wind, hè ? Wind, hé?
De Moeder. Kom ’r af!... Kom an tafel!
De Grootmoeder. Ik, nee! Ik... niet... eten... Wind... Luisteren wind... (langzaam)... Adonoï!... Adonoïl (uit te spreken: adonöj).
(Er wordt op de luiken geklopt. De moeder schrikt, opent de deur).